Tekst: Beau Magdelijns
Foto: Lotte Bierman
De belichaming van een anti-egotrip
“Ik ben een dokter, met tacker en draad. Ik hecht mijn werk weer in elkaar.” Absurditeit, pijn, humor, verdriet; de Utrechtse kunstenaar Lotte Bierman (22) zet het allemaal in om haar ego te vloeren waarna ze zichzelf weer in elkaar kan zetten. Ze tekent met balpen en wekt afgedankte materialen tot leven in haar ruimtelijke werk. “Eigenlijk zijn mijn sculpturen tekeningen in de ruimte, mijn tekeningen sculpturen op papier.”
Ik ken Lotte al langer. Regelmatig trof ik haar in het studentenhuis waar zij nu nog steeds woont. De avonden brengt ze door aan tafel, voor zich een schetsboek waarin ze een hypergedetailleerd vervormd gezicht tekent, op haar hoofd een koptelefoon waarmee ze een video beluistert die op haar laptop speelt. Meestal aan psychologie gerelateerde video’s, het verschil tussen een sociopaat en een psychopaat kunnen herkennen, de kenmerken van een narcistisch persoon. Vaak stond er een stuk piepschuim ter grootte van een kleine koelkast in de woonkamer, of zelf in elkaar gelaste, ijzeren poten. Materialen die te vondeling waren gelegd door hun eigenaren, bracht Lotte trots thuis. Ze plaatste ze zorgzaam in de hoek van de kamer, om ze vervolgens samen te brengen met andere wees-materialen en ze nieuw leven in te blazen. Een leven dat haaks staat op het leven dat het materiaal daarvoor had gehad als verpakkingsmateriaal of opvulling. Zodra het leven erin zit, werkt het. En als een werk werkt, zit het werk van Lotte erop.
Voor de verandering spreken we af bij The Village, een ruige koffietent aan de Voorstraat in Utrecht. Ik neem plaats aan een tafeltje rechts van een man die in een rotsnelheid woorden op zijn laptop typt. Mijn natgeregende jas en sjaal leg ik in een prop naast me op de zitbank. “Ik ben onderweg maar het waait wel hard,” leest het laatste berichtje van Lotte. Drie minuten later wandelt ze binnen. Ze komt hier vaker, vertelt ze. “Aan het eind van de middag ga ik zitten met mijn schetsboek, nergens is er beter rumoer dan hier.” Het klopt, de met meubels en mensen volgepropte koffietent is met zijn harde muziek aardig rumoerig. Even ben ik bang dat Lotte en ik elkaar niet gaan kunnen verstaan, maar dat gevoel gaat op in de reuring zodra Lotte begint met praten.
Zonder reserve vertelt ze over het leven na de kunstacademie. “Het is bevrijdend om los te zijn van de cultuur die op de academie hangt.” De controle-cultuur noemt ze het, waarmee ze verwijst naar de sturing die docenten geven in de richting die zij verlangen, evenals de onbewuste sociale controle van medestudenten, en de vergelijkingsdrang die onvermijdelijk opkomt wanneer je permanent omringd bent door talent. “Maar begrijp me niet verkeerd, het is geen slechte cultuur.” Ergens vond ze het ook heel fijn, de stok achter de deur om te maken, de saamhorigheid, de hulp wanneer je vastloopt. De bevrijding gaat gepaard met vereenzaming, waar je eerst vooral een innerlijke strijd voert met jezelf en met wat je denkt dat anderen willen zien, draaien gedachtes nu vooral om dat je die anderen wil zien.
Na de academie kwam Lotte via-via terecht in een antikraak atelier. Ik ben verbaasd als ze me vertelt dat ze de huur heeft opgezegd. Nog voor ik het kan uitspreken, heeft Lotte mijn verbazing opgemerkt. “Ik ben een maakmachine, ik blijf maken. Maar als ik nooit even afstand neem, verlies ik mijn maakproces uit het oog. Zie het als een thuis-retraite.” Als ik haar vraag hoe ze die pas op de plaats voor zich ziet, vertelt ze over de tattooshop waar ze vaak komt, de ene keer voor een tattoo, de andere keer gewoon omdat ook daar een fijn rumoer hangt om bij te tekenen. “Naast reflecteren op mijn kunst, ga ik in opleiding tot tattoo-artist,” haar mimiek gedomineerd door enthousiasme, “vooral als oefening hoor, ik denk dat ik het heel snel heel goed kan.” Ik lach nerveus, blijvende inkt injecteren in een lichaam, als oefening. Enfin, ik ga mee in haar gedachtegang.
Het fenomeen lichaam staat in Lotte’s sculpturen centraal, maar nog nooit eerder was een ander lichaam haar medium. In plaats daarvan maakt ze, naar eigen zeggen, het medium tot lichaam. De white cube, ofwel de witte expositieruimte waarin kunst wordt tentoongesteld, zou je kunnen zien als de schedel, als bovenkamer. De panty, die in veel van Lotte’s sculpturen een rol speelt, vormt de huid, met de nietjes van een tacker als hechtingen. Het lijf dat zo tot stand komt vormt de belichaming van haar gedachten. Haar meest recente sculpturen vertonen woorden gemaakt van rood touw en ijzerdraad, “rood touw is een suggestie van bloed, want woorden bloeden.”
Met het hebben van een lichaam komt pijn, en voor Lotte is haar kunstpraktijk een zoektocht naar en voor de pijn die ze wil vertellen. “Tijdens het maken kom ik achter de pijn die ik heb gehad,” zegt ze. Het raakt me, en ik wil vragen naar de pijn, maar voor ik erachter ben hoe ik dat onderwerp het beste kan aansnijden, vertelt Lotte al verder. Ze gaat snel, haar gedachten vliegen van hot naar her, maar het klopt. “Ik ben een dokter. Ik heb zelfs blauwe handschoentjes gekocht zodat ik nog beter in die rol kan kruipen. In mijn atelier ben ik in mijn wereld, mijn realiteit, hier creëer ik Frankenstein.”
Gedurende ons gesprek blijft die vraag naar pijn hangen, en mijn nieuwsgierigheid wordt bijna bevredigd wanneer Lotte vertelt dat iets maken voor haar hand in hand gaat met kapotmaken. Kunstenaar zijn, voor haar, draait om confrontatie met het ego. “Je ego wil iets moois neerzetten, en juist daarom moet je dat ego de grond in trappen,” ze is bloedserieus. “Ik ben mijn werk, en als werk niet wordt zoals ik wil, dan ga ik aan mezelf twijfelen.” Teleurstelling, minderwaardige gevoelens, ze komen allemaal voort uit het ego dat zegt dat we beter zijn of zouden moeten zijn, dat we beter kunnen of zouden moeten kunnen. En dat het daarom dus nooit goed genoeg is. Als je dat ego niet met de grond gelijk maakt, dan doet het ego dat wel bij jou. Zou dat die pijn zijn? “Op een gegeven moment zit ik zo laag dat ik niks meer te verliezen heb, en een risico durf te nemen.” Zo’n risico heeft voor Lotte altijd te maken met het finaal kapotmaken van het werk, om iets nieuws te proberen. “Het is geen risico als ik het nog kan terugdraaien.”
Terwijl ik een slok koffie neem, zie ik hoe Lotte bedenkelijk langs me heen kijkt. Achter me is de muur gevuld met ingelijste illustraties van tattoos. We hebben het over haar tekeningen, en waarom ze die gescheiden houdt van haar sculpturen. Netjes weggestopt op een afzonderlijk Instagram-account. Ze wil een serieus verhaal kunnen vertellen met haar ruimtelijke werk, en tegelijkertijd haar humor vasthouden. Ze richt zich weer tot me, “ik vind het maar saai als je alleen maar plaatst wat je maakt zonder een deel van je persoonlijkheid te laten zien, dan verlies je je pit.” Haar tekeningen vormen zo, met humor, een extra laag aan het verhaal van de sculpturen. “Eigenlijk zijn mijn sculpturen tekeningen in de ruimte, mijn tekeningen sculpturen op papier.”
Weer gaan haar ogen terug naar de tattoo muur achter me. “Die illustraties achter je, bijvoorbeeld, die zijn heel klassiek, maar daarmee ook best basic.” Nu kijk ik om. In een typische oldschool illustratiestijl hangen er een schoppenaas, een sabeltandtijger, een schedel, een hart met een lint ervoor waar LOVE op staat. Niet veel pit inderdaad. Ik herinner me dat Lotte zelf tattoos heeft en mijn ogen schieten naar haar armen. Op zoek naar iets ambivalents vind ik de pit die we zoeken.
Een stick and poke van een draak zonder vleugels, op haar vinger een vlam waardoor het lijkt alsof de draak vuurspuwt. Haar andere arm wordt gesierd door een krekel met twee gezichten, en een dagger met een boksbeugel als handvat en een schedel als lemmet. Met haar kunst creëert ze een lichaam, en haar eigen lichaam is ook maar een canvas. “Dat vindt mijn moeder wel moeilijk, maar ik zie mijn lichaam niet als een heilig ding.” Waar bij het nemen van een tattoo het risico draait om constructie, draait het risico in haar kunst juist om deconstructie. “De kans bestaat dat je er ontevreden over bent,” ze stroopt haar mouwen opnieuw op en kijkt naar de draak met uitgespaarde vleugels, “dat had ik ook bij die draak, maar ik begon er uiteindelijk toch naartoe te groeien.” Het is immers geen risico als je het nog kan terugdraaien.
Ik kom erachter dat Lotte van jongs af aan een hoarder is geweest, een verzamelwoede die zich focust op materialen die worden beschouwd als dingen zonder functie. Lotte neemt me in gedachten mee naar de middelbareschooltijd, waar je in de pauze je klasgenoten die normaal niet tegen je praatten van je af moest slaan omdat je een doosje Mentos Aqua Kiss kauwgom had. Iedere kauwgom zat los verpakt in een glimmend oranje-roze papiertje. Lotte hoefde de kauwgom niet, ze wilde alleen de papiertjes, streek ze glad met de achterkant van haar nagel, en bewaarde ze tot ze er een andere functie voor had bedacht. Nog altijd trekken materialen zonder functie haar aandacht, materialen die op straat worden achtergelaten. “Op maandagen wordt afval zoals piepschuim buiten gezet, en op woensdag wordt papierafval opgehaald,” haar ogen trots en driftig. “Als ik materiaal nodig heb ga ik op die dagen een rondje fietsen,” ze buigt iets over de tafel en verlaagt haar stemgeluid “en laten we eerlijk zijn, het bespaart gewoon heel veel geld.”
Sommige materialen – zoals panty’s en ijzerdraad – koopt ze, en zet ze naar haar eigen hand door ze kapot te maken. Gekocht of gevonden, alle materialen dienen als een potlood voor Lotte’s ruimte. Eerst had ze alleen oog voor plastic, later ook piepschuim en karton, “stukken kapotte fiets laat ik liggen, die hebben een identiteit waar je moeilijk vanaf kunt stappen.” Even lijkt ze te aarzelen of ze het volgende wel gaat vertellen, stiekem heeft het ego toch een klein plekje toegeëigend: “Ergens in mij zegt een stemmetje ‘kijk dan, dit is wat ik kan met de materialen die jullie in de steek hebben gelaten’.” Ze leven weer.