Tekst: Edwin Timmers
Foto: Pizza Knife
Het bolbliksem van Pizza Knife
Er is iets gebeurd in de periode tussen de twee langspelers van het Utrechtse garagerockkwartet Pizza Knife. Beide platen flirten weliswaar met waanzin en de eerste uit 2015 haakt daarop ook aan, die kolkt zogezegd mee in de gekte van de wereld. Maar de in 2021 verschenen tweede, Magnet People, neemt van die gekte iets meer afstand teneinde plaats te maken voor verbazing over de menselijke tragedie.
‘One two three four. What to die for?’ zingt Rutger in Window. Waarvoor wil ik sterven? Wat is de zin van dit bestaan? Magnet People scheert vervaarlijk dicht over de gapende afgrond van de existentiële leegte. Een plaat met lading, letterlijk en figuurlijk. Het viertal is er trots op, ze willen er best over praten.
De band repeteert bij dB’s in Utrecht, een prachtig muziekbolwerk waar veel moois ontstaat. Aardig wat volk in de kroeg voorin. Ik vraag aan de man achter de bar waar Pizza Knife te vinden is. Er verschijnt een denkrimpel op zijn jonge voorhoofd. “Pizza Knife?” zegt hij. “Die zitten in ruimte elf. Je weet wel, da’s de ruimte met de elf op de deur.” Het dondert achter de dubbele deur van ruimte elf. Iemand brult dat de rapen gaar zijn. Hier moet ik wezen. “Aan alles komt een eind,” smijt zanger Rutger in de microfoon als ik de ruimte binnenstap. De Rapen is één van de twee Nederlandstalige nummers op Magnet People.
Zo onverschrokken als ze het podium bestijgen, zo vriendelijk zijn de dertigers hier. Het gezicht van Rutger verraadt enig ongemak, mogelijk vanwege de vreemdeling die zojuist binnenstapte en die hem misschien het hemd van het lijf gaat vragen. Het ijs breken met een kutvraag dan maar. Of ik de muziek op hun tweede plaat existentiële punkrock mag noemen. Punkrock is niet het goede woord, aldus Rutger. Garagepunk is beter. Over het existentiële denkt hij nog even na, zie ik. Drummer Alex stelt voor om een liedje in te zetten. “Moet jij oordopjes, Edwin?” vraagt hij. Ik ga de ervaring aan zonder. Een paar tikken later vult Window de ruimte en mijn lijf. “What to die for?”
Magnet People klinkt vetter dan hun debuut U.F.O. Pilot en sluit perfect aan bij wat ik hier hoor. Dik in het laag, breed in het midden en gewiekst in het hoog. Puntig en strak drumwerk, de intensiteit niet in hectiek, maar in de slagkracht, waardoor het lage van de gitaren aan de grond genageld wordt. Een geaard bedspiraal voor het hoogzwangere strottenhoofd van Rutger. Ze zijn erg blij met het resultaat, temeer omdat ze niet over een nacht ijs gingen. Dit laatste verrast me, omdat de plaat heel spontaan klinkt, achteloos bijna, op het onverschillige af en alsof in één take op tape gezet. Dat wilden ze dan ook: het live-gevoel op band vastleggen. Drie dagen trokken ze ervoor uit; een kortere ter kennismaking met Niek Driesschen van de Rotterdamse Far Out Sound Studio – volgens gitarist Emil klikte het meteen – en twee langere om alles op te nemen. “Niek is een wizzard,” zegt Alex in koor met gitarist Ben, die een T-shirt van Tramhaus draagt.
Driesschen gebruikte een analoge 24-sporenrecorder, een loei van een apparaat. “Analoog heeft beperkingen,” vindt Alex, “en dat is juist mooi.” Het beste halen uit wat binnen beperkingen mogelijk is: zowaar een levenswijsheid. “Plezier is het belangrijkst voor ons. Het hoeft niet helemaal perfect te zijn. Het niet-perfecte benadert het live-gebeuren.” Alex lacht erbij alsof hij het licht heeft gezien. Het wordt me stilaan duidelijk dat het geheim van deze band zich op het podium openbaart. Alle vier ontberen podiumvrees, ze gaan gelijk voluit, ongeacht de schare voor het podium. “Wij wachten niet op een zaal,” vat Rutger hun houding op de planken samen. Niettemin geeft hij toe voor elk optreden gespannen te zijn. Onrust dient zich aan, hij laadt zich op, voelt onder zijn middenrif een bal groeien en stapt in de ban van een demon als een tollende bolbliksem het podium op: “Ik maak jullie allemaal kapot!” Een schuchter lachje verschijnt op zijn gezicht. Hij meent het. “Na elk optreden moet ik even landen.” Emil lacht: “Klopt ja. Dan hebben wij drieën lol en ben jij nauwelijks aanspreekbaar.” Om mij te overtuigen van de intensiteit van hun live-shows, scrolt Rutger door de fotogalerij op zijn mobieltje. In schaars verlichte zaaltjes zie ik mensen in alle houdingen – staand, liggend of zwevend – de beweeglijkheid van hun lijf vieren. Stel je de hoes van hun plaat Magnet People voor en je hebt het.
Alex wil er nog wel een spelen. Rutger stelt Wild Fuck voor en legt het tekstvel voor mijn neus. Krap een minuut later lees ik mee: I’ve seen satan pissin’, fireworks and water kissin’, the moon and sun were dating, and everyone was mating. Daar waar de zon en de maan elkaar ontmoeten, schemert het. Dat is het moment waarin het ofwel licht, ofwel donker wordt, een moment ook waarin de zaken niet helder te onderscheiden zijn. Satan heeft zijn decorum laten varen en mensen neuken niet meer, maar paren. Het beest is los, vurig kussen tegenstellingen elkaars lippen. Hier komt niks uit voort, dit is een orgie in de hel. Als je in dit nummer de zangpartij op de voet volgt, zal ook het slangachtige gekronkel van de gitaar je gaan opvallen. We dalen langzaam af en stuiten op een alwetende verleider, een preker. Er klinkt verslagenheid in de stem, vermoeidheid, hoofdschuddende, haaks gestemde laagte die niet anders dan teleurgesteld de menselijke conditie moet bevestigen. Ik smul van prekers die naarstig naar het verloren licht zoeken. Ze doen me denken aan films als Winter Light van Ingmar Bergman. “Een preker?” vraagt Rutger. “Ja, dat is het ergens wel.” Dit brengt het gesprek op het grote verschil tussen de eerste en tweede plaat: de zang. “Op de eerste plaat was mijn zang geknepen naar voorbeeld van bepaalde hardcorebands. Daar liep ik in vast. Het was me te beperkt.” Emil noemt Donald Duck als vergelijkingsmateriaal voor de zang op de eerste plaat. Cartoonesk is het wel, denk ik, maar er klinkt vooral spot in door, de onmogelijkheid van het serieus kunnen nemen van het bespottelijke wereldse gebeuren. Tegelijk met het veranderde stemgebruik werden Rutgers teksten meer beschouwend tot ronduit cynisch. Ik lees voor uit mijn aantekeningen bij achtereenvolgens Disguise en Second Life: “If you’re searchin’ for a future, don’t be with me” en “Who I really want to be?” Dit is existentiële garagepunk. Schoorvoetend accepteert Rutger deze interpretatie, maar gelukkig houdt hij de deur open voor een andere (die ik op dit moment niet heb).
Eerder deze avond spraken we over de tekst van het liedje Magnet People. Alex komt er impliciet nog even op terug: “We zijn hier op aarde gegooid en kunnen niet eens vliegen. We zitten aan de aarde vast.” Hij zegt het met vrolijke verbazing op zijn gezicht. Rutger richt zijn ogen kort naar de grond en schudt lichtjes zijn hoofd: “Da’s absurd ja.”