Tekst: Edwin Timmers
The Ballad of Frederick W.*
Rups, pop, vlinder: Gijs Wilbrink is muzikant, songschrijver en romanschrijver. De muzikant vrat zich vol en verpopte zich. De songschrijver broedde zichzelf uit het keurslijf van de song en fladderde de wereld in als romanschrijver. Een dik aangezette metafoor, mag best wat minder. Maar de popsong is nu eenmaal een keurslijf. Beluister de rijke discografie van Gijs in chronologische volgorde en het zal opvallen dat strakke songstructuren steeds minder opgewassen zijn tegen het potentieel van de vertelling. Ten Ten Ten, de plaat uit 2020 van Zero Zero Zero, zijn huidige band, spreekt in die zin boekdelen. Tien liedjes van ongeveer één minuut. Geen couplet-refrein-couplet-refrein-enz-gehannes, wel een bal emotie in korte muzikale tijdsdocumenten die niettemin op songs lijken. Hoe korter een song, hoe meer vrijheid. Achteraf, alles altijd achteraf, besef je dat zoiets alleen maar kan leiden tot een roman, waarin verteltalent, schrijflust en fantasie alle ruimte krijgen. De Beesten is Gijs Wilbrinks beste compositie tot dusverre.
“Op het slingerpad dat het leven is, kom je op gekke plekken. Ik weet niet meer precies wanneer punkwereld en kraakscene het boek in sijpelden. Op zeker moment zal ik gedacht hebben dat het mooi zou zijn dat in het boek te verwerken. De kraakscene ken ik via de punkbands waarin ik vanaf mijn dertiende speelde. We hebben veel in kraakpanden opgetreden, maar ik heb er nooit gewoond.”
Het is verleidelijk om een roman te duiden vanuit biografische flarden van de schrijver die her en der op het web te vinden zijn. In het uur dat het gesprek met Gijs duurde, werd die verleiding met zachte hand onderuit geschoffeld. Isa, één van de hoofdpersonages in De Beesten verliet weliswaar net als Gijs haar geboortedorp in de Achterhoek om zich als student te vestigen in Utrecht. Maar voor Isa was het een vlucht uit het verstikkende milieu van haar geboortedorp. Voor Gijs was het dat niet: “De eerste negentien jaar van mijn leven heb ik in Ulft gewoond. Ik had het er wel naar mijn zin. En nee, ik ben in Utrecht niet net als Isa kunstgeschiedenis gaan studeren – ik heb een computerstudie gedaan. Ik gaf Isa die studie omdat ik contrast zocht. In een eerdere versie van het boek studeerde ze aan het conservatorium, wat natuurlijk ook mooi contrasteert met punk. Ik ben Isa niet, zij is veel stoerder dan ik. Als ik op iemand in het boek zou moeten lijken, dan is het Dex.”
Centraal in De Beesten staan de wederwaardigheden van de ruige familie Keller, waarvan Isa de jongste telg is. Gaandeweg komt de tragische familiegeschiedenis aan het licht en ondertussen zien we Isa’s permanente twijfel, door Gijs uitgewerkt in prachtige mijmeringen, plaatsmaken voor vastberadenheid. Haar volwassenwording en het aan de dag treden – en accepteren – van de familiegeschiedenis gaan gelijk op. Op pagina 281 vat Gijs Isa’s transformatie van een in het nu tobbende meid naar een op de toekomst gerichte, zelfbewuste jonge vrouw in één rake zin samen: ‘Dat er geen nirwana is, dat je kunt vluchten wat je wilt, maar dat je hoe dan ook verdwaalt als je bang bent om achterom te kijken.’
Hypocriet is de pastoor die zegt hoe je moet leven, en die dan zelf stiekem het tegenovergestelde doet.
De Beesten is, mede door de vele verhaallijnen die allemaal ergens kruisen of samenvloeien, een bijzonder rijke vertelling, in erg fraai proza bovendien, met veel modder en zweet en hier en daar een goed getimede spat bloed. Het eerste idee voor de roman ontstond in 2014 in Macedonië, het land waar de familie van zijn vrouw woont en waar hij en zijn vrouw een jaar doorbrachten. Acht jaar later lag het boek in de schappen. “Effectief heb ik drie jaar geschreven,” relativeert Gijs. “Ik ben wel blij dat het zolang heeft geduurd. Voor het boek is dat goed geweest. Het was een roerige tijd; ik ben vader geworden, had een burn-out en leed onder een depressie. Maar het schrijven zelf is niet moeilijk, dat gaat vanzelf, ook omdat ik mezelf een schrijfdiscipline had opgelegd. Elke dag een klein beetje schrijven, dan blijft het leven in je hoofd.”
Contrast: stad en platteland. Heel subtiel zet Gijs een kleine, behoudende, veelal louter met de mond belijdende katholieke plattelandsgemeenschap tegenover een eveneens kleine, enigszins radicale progressief-ideologische gemeenschap in een stad. Beide gemeenschappen drijven op een gedragscode, een voorgeschreven set van leefregels. Het boek laat het aan de lezer om deze gemeenschappen op hun waarde te schatten. Toch meent Gijs dat Isa, net als hijzelf, kiest voor de idealen van de progressieve gemeenschap: “Maar wat ze nu doet, weet ik niet. Ik ben daar wel benieuwd naar. Zeker is dat ze in de stad gelijkgestemden heeft getroffen.” In een aantal prachtpassages verbeeldt hij het verwijt van hypocrisie dat mensen ten deel valt die menen goed te doen door het huidige systeem in woord en daad te aan te pakken. Zo schrijf hij in één van die passages bij monde van Isa: ‘Hoe je jezelf er altijd aan moet blijven herinneren dat iets doen véél beter is dan niets doen […] hoeveel beschuldigingen van hypocrisie je van beide kanten ook op je afgevuurd krijgt’. Gijs: “Zodra je iets goeds probeert te doen, krijg je meteen het verwijt dat je niet consequent bent. Dat verwijt komt meestal van mensen die liever niets doen, die liever de aanval kiezen door anderen te wijzen op inconsequenties. Hypocriet is de pastoor die zegt hoe je moet leven, en die dan zelf stiekem het tegenovergestelde doet. Maar inconsequent handelen gebeurt vaak helemaal niet moedwillig. Om dan met de vinger te gaan wijzen vind ik kinderachtig.”
De pastoor ja, Lubbelink heet hij in De Beesten. Een van de hoogtepunten in het boek is het hoofdstuk Het Bloed van de Zoon, dat verhaalt over de perverse gloriedagen, de ziekte en de dood van pastoor Lubbelink. De nauwelijks verholen spot die onder de vertelling voelbaar is, doet denken aan die van de recalcitrante Brit Norman Douglas in diens boek Zuidenwind uit 1917, maar Gijs schreef het onder invloed van Southern Gothic, de literaire niche waarin schrijvers als Faulkner geplaatst worden. “Dit hoofdstuk schreef ik eerst als een kort verhaal. Frank, de vader van Isa’s vader moest de bak in. Toen ik nadacht over hoe ik dat zou gaan vertellen, dacht ik terug aan dat korte verhaal. Eigenlijk is dat hoofdstuk een soort bottle episode. Ken je dat? Veel series hebben een bottle episode. Die zijn goedkoper om te maken omdat maar een paar hoofdpersonen erin voorkomen en meestal hebben ze een afwijkende verhaallijn. Vaak zijn het memorabele afleveringen.”
Zijn series te scharen onder hoge of lage cultuur? En punk, wat doen we daarmee? Het vermeende onderscheid tussen hoog en laag brengt voor een auteur als Gijs, die al op jonge leeftijd serieus in de punk gemarineerd is, het verhaal op spanning. Een fijn voorbeeld van dat onderscheid is Vincent van Goghs schilderij Kop van een skelet met brandende sigaret, waarvan een replica voor Isa de aanleiding is om kunstgeschiedenis te gaan studeren; koud aan de studie begonnen, belandt ze in de punkwereld. De wijze waarop Gijs dit schilderij duidt en als een draad in De Beesten verwerkt, doet vermoeden dat hij zelf die studie deed, wat als gezegd niet het geval is. “Tijdens het schrijven ontdekte ik dat dit schilderij van Van Gogh is. Het is zijn meest punke werk. Als we met de band in Duitsland speelden, zag ik het geregeld als print op t-shirts van punks, zonder te weten dat het van Van Gogh was.”
* The Ballad of Frederick W. is de songtitel van een liedje van de Tenement Kids, een van de bands waarin Gijs actief was