Tekst: Edwin Timmers
Dichter filosoof Martijn Benders
Onderweg naar Mierlo liep mijn blaas vol. Ik zette voet in de wijk Kerkakkers met m’n snotterd in de hedera, de gulp op een kier. Honderdvijftig meter en een paar minuten verder bel ik opgelucht aan bij Martijn Benders, de dichter-filosoof die het vrije denken tot kunst weet verheffen. Vijf dichtbundels en ik weet niet hoeveel blogposts las ik van hem. Ik volg hem zogezegd al jaren en dat heeft alles te maken met zijn actieve denkhouding, die een verademing is in een verschralend geestelijk klimaat. Zijn laatste bundel Gedichten om te Lezen in het Donker is nergens gerecenseerd. Literatuurvorsend Nederland schijt dun in de broek en mijdt deze prachtbundel. Afgaande op de felle manier waarop hij op het web zijn pen kan roeren, verwacht ik dat me de oren gewassen zullen worden. Schone oren, groot als die van de boze wolf.
Martijn loopt op witte sokken en draagt een rode, Schots geruite broek met erboven een poloshirt in een donkerdere roodtint en een fijnere weefruit. Hij biedt me koffie aan en stelt me voor aan zijn vrouw Veer, essentieel deel van een vleugel, voorwaarde tot vliegen, koosnaam voor Veronique. We maken een praatje terwijl Martijn terug de gang inloopt en daar uit een grote doos een boek pakt. “Kadootje,” zegt hij als hij me de pil overhandigt. Het is Amanita Muscaria, The Book of the Empress, het eerste deel in een serie van vier over paddenstoelen – een boek voorbij de grenzen van wat men begrijpt als standaardwerk. Het oogstrelende werk is 4,4 centimeter dik en verscheen zoals zijn laatste vier dichtbundels bij de onafhankelijke uitgeverij Kaneelfabriek. Als tegenprestatie leg ik een Bukblad op tafel, een schril contrast met de gebonden kolos ernaast, maar evengoed met liefde gemaakt, iets wat Martijn lijkt te begrijpen, afgaande op zijn zachte blik in een opvallend jeugdig gezicht dat schuilgaat achter een luchtige haag van kronkelend baardhaar. “Buk,” zegt hij, “Bend in het Engels. Ik heb mijn naam niet mee. To go on a bender. Jezelf bezatten, een stuk in de kraag zuipen.” Woorden uit elkaar schroeven en de losse onderdelen afvuren op het enorme taalreservoir in zijn hoofd. Ontvankelijk zijn voor de ‘schade’ van deze handeling en terechtkomen in uithoeken van dat reservoir waar niemand, behalve een dichter nog een verband zou vermoeden. Het lijkt een procedé, maar dat is het niet. Een volleyballer die woorden als speelbal op zijn vingertoppen vangt en doortikt, net het net over? Ik poog het te vatten. Woorden zijn besmet met andere woorden, met hele denkconstructen. “Een woordenboek is een soort kerkhof, een dood iets. Taal is een levend iets, geen bevroren iets.” Dat levende huldigt hij in alle bundels die ik van hem las, maar werd een autonome kracht vanaf de dubbelbundel Baah Baah Krakschaap / De P van Winterslaap (2019). Alles, dat wil zeggen, alle dingen, alle wezens, alles krijgt hier een stem. Lees ik deze bundel, dan betreed ik een landschap dat fluistert in de schemering. Een bijzondere ervaring die zich opnieuw voordoet bij herlezing. De bundel Ginneninne (2020) gaat hierin nog verder. Nu zingen ook oude verhalen, sprookjes en mythologie mee in een kosmische harmonie ver voorbij de wetenschap. Een bundel die je eerst moet ondergaan. Bij herlezing beginnen woorden en zinnen op te lichten omdat de verbanden dikker worden. Stoplichten van herkenning, leespauzes die het denken frituren. Genieten, dat zeker ook.
De Grote Schrijver, Dallmartinus Benders 3
“Meestal begin ik in de herfst, als die hele dichtader weer opengaat.” Het seizoen van de tweede bloei is een paar dagen jong en de eerste denkstappen naar een nieuwe bundel zijn gezet. Hij laat de woorden Zeitung en krant over zijn tong gaan. Bij het tweede trekt hij een vies gezicht; het eerste laat hij zingen. “In 1968 stak Andreas Baader, je weet wel, van de Baader-Meinhof Gruppe, in een warenhuis van een nazi-familie een krant in brand. In die krant stond een artikel over het bloedbad van Mỹ Lai dat de Amerkanen hadden aangericht. Ik vroeg me af welke muziek op het moment van de brandstichting in het warenhuis kan hebben geklonken. Was het Tom Jones? Op een foto van Jones zoomde ik in op zijn oog.” Hier stopt Martijn en kijkt me aan. Zo begint het, lijken zijn ogen te zeggen.
Twee thema’s, het christelijke en het linkse, komen tijdens het gesprek meerdere keren terug. Met betrekking tot het christelijke zegt Benders dit: “Het gaat hier om wat Foucault de Parrhesia noemde, dus de waarheidsbeleving zelf, die is door de eeuwen heen christelijk geprogrammeerd.” In de huidige, vermeend seculiere samenleving staat het knechtende, beperkende en tot braafheid manende karakter van het christendom nog fier overeind. De braafheid regeert, mak volk volgt de pijlen die de staat trekt. Echt links – “als het al bestaat, dan zit het buiten het systeem” – heeft zich altijd verzet tegen christelijke knechting. Martijn noemt zichzelf een heiden, te begrijpen als voor-christelijk bevattelijk voor wat hem omgeeft, bogend op een onbezoedelde, voor magie ontvankelijke geest. Braverikken zijn niet in staat tot het schrijven van literatuur. “Als ik die literatuur van nu lees, dan denk ik aan stripblad Eppo. Schopenhauer wist het al: slechte literatuur beschadigt de hersenen.”
Meestal begin ik in de herfst, als die hele dichtader weer opengaat
Een malloot met mandaat van het Letterenfonds meende dat Benders’ laatste bundel vol met clichés staat. Martijn ziet dat (terecht) als een niet hard te maken aantijging en gaat de strijd met het fonds aan: “Als ik mijn mond ga zitten houden, dan ben ik niet trots op mezelf. Dan maak ik het mezelf moeilijk. Echte intellectuelen kunnen gewoon met elkaar in debat gaan. Wie heeft er ooit een debat gezien tussen Pfeijffer en een andere schrijver? Niemand. De man somt maandelijks vanuit een ivoren toren het voorgekauwde linkse perspectief op, zonder dat er ooit van debat sprake is. Dat is een junta-achtige constructie, geen open intellectueel veld.” Literatuur gaat hem aan het hart, ware schrijvers staan als solitaire eiken in een open veld.
To go on a bender. Jezelf bezatten. De bundel Nachtefteling (2017) schreef hij in een gare caravan op De Zwarte Bergen aan het eind van zijn alcoholisme. Hij is klaar met alcohol en roesmiddelen in het algemeen, hij wil helderheid in een verruimde geest. Zo’n geest wenste hij ook de recensenten toe aan wie hij de bundel Ginneninne zond met bijgesloten een zegel lsd. Nuchterheid is een illusie: “Je wakker bewustzijn is ook een hallucinatie. Serotonine is een triptamine. We gaan hallucinerend door het leven.” Lees en herlees Benders’ boeken tot je zat bent. Plop, mijn tronie komt los van de haag. Honkwaarts nu, op natte schoenen.